“Passief bouwen is vooral logisch”, zegt architect en certified Passive Hause Designer Arjen Weijer van LSWA architecten. “Denk aan goed detailleren, letten op bezonning, goed isoleren, luchtdicht bouwen en een goede ruimtelijke indeling. Maar veel opdrachtgevers zijn nog steeds terughoudend: het woord ‘passief’ roept kennelijk weerstand op. Er is een hardnekkige associatie met geiten wollen sokken en hoge kosten. Onterecht: passief bouwen is het antwoord op de huidige energietransitie.”

Tekst: ing. Frank de Groot
Beeld: LSWA architecten

“Het is lastig om passief bouwen vermarkt te krijgen”, constateert Arjen Weijer. Hij wil zich niet verschuilen achter mooie verhalen, ook al is hij lid van de Architectenraad van de Stichting Passief Bouwen. Maar zijn boodschap is vooral bedoeld om passief bouwen herkenbaar te maken bij opdrachtgevers, ontwerpers en aannemers. In landen als Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en België is passief bouwen heel populair, maar Nederlanders kijken nog graag de kat uit de boom. “Eigenlijk vreemd, want we hebben de mond vol over Nul op de meter en energieneutraal bouwen. Bij passief bouwen ligt de focus echter op de schil, in plaats van installaties. Waarom zoveel investeren in installaties met een levensduur van circa tien tot vijftien jaar, terwijl het casco een minimale levensduur heeft van 50 jaar? Juist door te investeren in een goed geïsoleerde schil, in plaats van elektriciteit vragende installaties, kun je flink besparen op het energieverbruik. Maar een aannemer is niet zo geïnteresseerd in de gebruiksfase. Dat voordeel komt niet in zijn portemonnee terecht”, vindt Weijer, die sinds 2007 mede-eigenaar is van LSWA architecten in Oirschot.

passiefhuis lswa binnen

Van EPC naar BENG

De EPC heeft volgens Weijer niet erg bijgedragen aan een brede acceptatie van passief bouwen: “De EPC-berekening is vooral ingericht op installaties. Door aan allerlei installatietechnische compensatiemaatregelen is de uitkomst sterk te beïnvloeden. Een paar van die energie-opwekkende schaamlapjes op het dak om je epc te halen. Het liefst aan de achterzijde, want daar zitten ook al die lelijke, vergunningsvrije dakkapellen en talrijke dakpijpjes. Maar duurzame isolatie en luchtdichtheid worden vreemd genoeg veel minder gewaardeerd.”

Het Bouwbesluit stelt volgens de architect de eis dat een gebouw niet meer dan 200 dm3/s mag ‘lekken’, bij 10 Pascal luchtdrukverschil tussen binnen en buiten.

“Feitelijk mag er dus 200 liter lucht per seconde bij een zuchtje wind door de schil verdwijnen. Nou, dan is even dicht purren van de naden ruim voldoende hoor. Daar gaat geen enkele stimulans van uit om het beter te doen. Maar ja, de opdrachtgever denkt vaak: als het aan het Bouwbesluit voldoet dan is het goed. Maar het Bouwbesluit geeft vangnet-eisen: dat zijn echt de meest minimale eisen.”

Vanaf 1 januari 2020 wordt de EPC verruild voor de BENG-eisen. De nieuwe rekenmethode NTA 8800 – waarmee de BENG-indicatoren worden berekend – moet beter aansluiten bij de gemiddelde werkelijkheid. De nieuwe BENG-eisen (er zijn drie indicatoren, waaraan moet worden voldaan) richten zich op de hoeveelheid energie die een gebouw nodig heeft voor verwarming en koeling (BENG 1: uitgedrukt in kWh per m2 gebruiksoppervlakte per jaar), de hoeveelheid fossiele brandstof in kWh per m2 gebruiksoppervlakte per jaar die nodig is voor verwarming, koeling, warm water en installaties (BENG 2) en het percentage (in procenten) hernieuwbare energie van het totale energiegebruik (BENG 3).

Hiermee lijkt de trias energetica weer hoger te worden gewaardeerd: beter isoleren resulteert immers in minder energie voor verwarming en koeling en dus ook het gebruik van minder fossiele brandstof. Maar de voorgenomen BENG-eisen en het verlagen van de primaire energiefactor van elektriciteit van 2,56 naar 1,45 in de NTA 8800 hebben plotseling all-electric oplossingen heel aantrekkelijk gemaakt. Weijer is zwaar teleurgesteld over de nieuwe voorgenomen BENG-eisen: “Deze zijn voor woningen bedacht op maximaal 70 kWh/m2.jr. Ter indicatie; een passieve woning zit op maximaal 15 kWh/m2. Daarbij moet ik wel aantekenen dat die warmtevraag wordt berekend met de PHPP (PassiefHuis Projecterings Pakket, red.) rekenmethode. En die is totaal anders dan NTA 8800. Maar het geeft al aan hoe slap de nieuwe eisen zijn. Zo blijken de huidige Rc-waarden voor vloer, gevel en dak (Rc=3,5 – 4,5 – 6,0 m2K/W, red.) voldoende om in combinatie met installatietechnische maatregelen te voldoen aan de BENG-eisen. Daar spreekt toch geen enkele ambitie uit om de klimaatproblemen aan te pakken? Nee, hier is duidelijk een lobby vanuit de industrie van invloed geweest. Ik hoop dat de eisen nog worden aangescherpt.”

Onbekend maakt onbemind passiefhuis lswa

Weijer moet zich soms de blaren op de tong praten om opdrachtgevers en aannemers te overtuigen van andere bouwwijzen:

“Een voorbeeld is spouwloos bouwen. Denk aan prefab elementen met buitengevelisolatie en bijvoorbeeld steenstrips. Daarmee kun je eenvoudig met een hoge isolatiewaarde en goed luchtdicht bouwen. Maar vervolgens blijkt het een probleem om voor tien of twintig jaar verzekerde garantie te krijgen op de lijm. Dan zegt een aannemer bij een groter seriematig project al snel: dat gaan we dus niet doen. Dus moeten we de koers weer wijzigen. En dan ben ik nog niet eens begonnen over passief bouwen. Particulieren willen trouwens die uitdaging graag wel aangaan, en zien ook de meerwaarde van investeren in een goed geïsoleerde woning.”

Vervolgens spelen de kosten een grote rol:

“Een lage prijs blijkt nog altijd belangrijker dan een goed geïsoleerde, luchtdichte woning met zeer lage energiekosten. Want ja, die lage energiekosten zijn niet in het belang van aannemer of bijvoorbeeld een woningbouwvereniging. Ze hebben er liever een mooiere keuken in dan extra isolatie.

We hebben daarom in 2010 het roer eens omgegooid. Een woningbouwvereniging wilde twaalf duurzame woningen. Wij hebben toen gezegd: stel eerst het budget voor een woning vast. Vervolgens gaan wij binnen dat budget een bijna passieve woning met zo hoog mogelijk prestaties op het gebied van duurzaamheid en energiezuinigheid realiseren. Maar dan is de reactie: dat wordt dan wel erg duur. Maar we hadden al een budget afgesproken! Blijkbaar is de perceptie dus eerst prijs en dan pas kwaliteit. Uiteindelijk zijn ze toch akkoord gegaan en zijn de bewoners zeer tevreden. Maar sindsdien is het stil gebleven. De overtuiging is er blijkbaar nog steeds niet.”

Bouw voor de toekomst

Een advies van de architect is ook om voor de toekomst te bouwen:

“Bouw voor de eisen over tien of twintig jaar en niet volgens de huidige eisen. Na twintig jaar kun je wel een installatie voor veel geld vervangen, maar extra isolatie wordt dan lastig. Isoleer dan gelijk goed, want nu kost het in verhouding niet veel extra. Overigens is goed isoleren indirect ook op basis van de nieuwe BENG-eisen belangrijk. De nieuwe rekenmethode NTA 8800 maakt all-electric oplossingen, zoals een warmtepomp, aantrekkelijk. Maar een warmtepomp moet je combineren met lage temperatuurverwarming. Een warmtepomp heeft zijn grootste rendement bij een goed geïsoleerde schil. Een slecht geïsoleerde woning krijg je niet goed warm met lage temperatuurverwarming.”

Grootschalig gebruik van warmtepompen heeft volgens Weijer als nadeel dat er geluidsoverlast kan ontstaan:

“Ze worden wel steeds stiller, maar als een heel woonblok luchtwarmtepompen heeft, loopt het geluidsniveau van die apparaten bij elkaar toch op. Hierdoor zijn bijvoorbeeld omkastingen noodzakelijk om het geluidsniveau acceptabel te houden. Op dat moment wordt een luchtwarmtepomp weer bijna net zo duur als een bodemwarmtepomp. Die laatste kun je ook niet onbeperkt toepassen, omdat de bodem niet onbeperkt kan worden gebruik voor opslag van koude en warmte. Dan kun je nog kiezen voor een wijkgebonden oplossing, maar dan krijg je een VVE-constructie. En dat willen veel woningeigenaren weer niet.”

Een voorbeeld van korte termijn denken vindt Weijer ook de huidige plicht om nieuwe woningen zonder gasaansluiting te bouwen of het afkoppelen van bestaande woningen:

“Door aardbevingen in Groningen willen we terecht van het aardgas af. Maar dat heeft niets met duurzaamheid te maken! Er zijn genoeg alternatieven voor aardgas, zoals gas uit het buitenland of het gebruik van waterstofgas. Vooral dat laatste gas wordt in de toekomst aantrekkelijk omdat we elektriciteit uit duurzame opwekking niet op kunnen slaan. Er zijn nu al plaatsen in Nederland waar het elektriciteitsnet zo vol zit dat je geen zonnepanelen meer op je dak kunt leggen! Zorg dan dat je groene energie met powertogas omzet in bijvoorbeeld waterstofgas. En gebruik de bestaande gasinfrastructuur om dat gas naar de woningen te brengen. Nu wordt het gasnetwerk in nieuwe wijken al niet meer aangelegd, en zijn er geluiden om het straks niet meer te onderhouden en zelfs af te breken. Ik denkt dat het een gemiste kans voor de toekomst zal zijn als we dit unieke netwerk niet beschikbaar houden voor nieuwe oplossingen in de toekomst. Er is zelfs al een waterstofketel. Maar ook bestaande cv-ketels zijn om te bouwen.”

Bouwen in BIM

BIM biedt volgens Weijer tot slot veel voordelen bij passief bouwen en het bouwen in het algemeen:

“BIM kan bijdragen aan een goede aansluiting van alle bouwdelen en het voorkomen van koudebruggen. Maar dan moeten alle partijen wel in BIM kunnen en willen werken. BIM is meer dan een leuke 3D visualisatie van een gebouw. Het gaat om samenwerking door alle bouwpartners in een 3D-BIM model. De praktijk is echter dat hoofdaannemers wel willen, maar dat ze hun onderaannemers niet tijdig bij het bouwtraject betrekken of een onvolledige opdracht geven, waardoor het voor hen niet lonend is om in BIM mee te denken. Het gaat hier uiteindelijk vooral om het creëren van relaties met comakers, waarbij vertrouwen in elkaar van groot belang is. Uiteindelijk wordt het BIM-Model dan toch weer platgeslagen naar 2D-tekeningen en ben je de voordelen kwijt. Ook hier is het eigenlijk weer hetzelfde verhaal als bij passief bouwen: men denkt dat BIM duur is en het kost tijd om je erin te verdiepen. Maar wie de moeite neemt om zich te verdiepen, zal uiteindelijk kosten besparen en de kwaliteit verhogen.”